Franz Joseph Haydn, geboren op de laatste dag van de maand maart in 1732 te Rohrau, had kennelijk zijn muzikale aanleg van zijn vader geërfd. Al op 5-jarige leeftijd ontving hij van zijn neef Joann Matthias Frank zijn eerste muziekonderricht; gevolgd door de aanstelling tot koorknaap enkele jaren later door de keizerlijke kapelmeester in Wenen, Von Reuter. Ondanks de gebrekkige scholing in de jaren die volgden, schreef Haydn al snel tal van muziekstukken. Toen zijn sopraanstem hem in de steek liet en ontslag als koorknaap volgde zocht Haydn andere middelen om aan de kost te komen. Hij gaf o.a. muzieklessen terwijl hij intussen van zangleraar Porpora compositie-onderwijs ontving.
In 1755 kreeg Haydn de betrekking van directeur van de kapel van graaf Morzin aangeboden tegen een honorarium van 200 florijnen. Hij vestigde zich – intussen getrouwd – te Wenen. De betrekking bij graaf Morzin hield op en Haydn, 27 jaar oud, trad in dienst bij vorst Esterhazy die hem een klein orkest ter beschikking stelde. Na de dood van deze vorst was Haydn 57 jaar oud en ontving hij een jaargeld van 1400 florijnen.