Brahms Werken

Ein deutsches Requiem

Met het woord ‘Requiem’ wordt van oudsher meestal de katholieke mis voor de gestorvenen, de Missa pro defunctis, aangeduid. Gezongen in het Latijn, de taal van de Roomse kerk, zijn de woorden requiem aeternam – eeuwige rust – de eerste woorden die bij een requiem-mis gehoord worden.

Ein deutsches Requiem is echter geen Latijnse mis voor de doden. Het is een bloemlezing van het oude en nieuwe testament, voor de gewone mens door Luther in het Duits vertaald. Brahms selecteerde de teksten met als doel een Requiem voor de Mens te schrijven in plaats van een voor de doden. De teksten hebben naast het perspectief van het hiernamaals, betrekking op menselijke zaken zoals leed en vergankelijkheid, maar ook hoop en vooral troost. Brahms appelleert met zijn requiem aan een universeel religieus gevoel. Hij wil de levenden vertroosten.

Brahms componeerde Ein deutsches Requiem in een periode van 7 jaar, met tussenpozen van 1861 tot 1868. Het werk bestaat uit 7 delen. De volgorde waarin deze delen ontstonden was niet chronologisch: deel 2 was het eerst gecomponeerde stuk en deel 5 werd als laatste toegevoegd.

Verschillende droevige voorvallen, waarvan sommige al vroeg in het leven van de componist, hadden mogelijk het verlangen gewekt om een requiem te schrijven. Slechts een paar jaar na de vreugdevolle ontmoeting met Schumann overleed deze vriend, kort nadat hij naar aanleiding van een zelfmoordpoging in een psychiatrische kliniek was opgenomen. Wanneer in 1865 Brahms’ moeder overlijdt zijn drie delen inmiddels voltooid. Deel 5, dat hij als laatste componeerde (met de tekst Ich will euch trösten, wie einen seine Mutter tröstet), kan gezien worden als een huldeblijk aan zijn moeder. Met de toevoeging van deel 5 kreeg het werk de vorm die we nu kennen: een groots zevendelig werk voor koor, orkest en twee solisten, dat iets meer dan 70 minuten duurt.

Ein deutsches Requiem beleefde zijn première op Goede Vrijdag 10 april 1868 in de Dom van Bremen, onder leiding van Brahms zelf. Het bleek zijn ‘meesterstuk’ te zijn en de afronding van lange en moeizame leerjaren. De uitvoering in Bremen was zo’n groot succes dat het stuk de volgende tien jaren overal in Europa wordt uitgevoerd.

Structuur van het Requiem

Het Deutsches Requiem heeft een symmetrische structuur rond het centrale deel 4, het hemelse huis, waarin het lieflijk wonen is. Gespiegeld rond dit letterlijke en figuurlijke hoogtepunt bestaat er qua tekst en muziek een parallel tussen de delen 1 en 7, 2 en 6, en 3 en 5. Deze zijn twee aan twee muzikaal en/of thematisch verwant. Hierbij is tevens sprake van een dynamische ontwikkeling waarbij deel 1 tot en met 3 uitdrukking geven aan het verlangen, het zoeken (naar troost, hoop en zekerheid), terwijl in deel 5 tot en met deel 7 deze verlangens gevonden worden als antwoord op deze zoektocht.

Ondanks de ogenschijnlijk ordeloze ontstaansgeschiedenis van het werk wordt zo toch een prachtige en transparante totaalstructuur gevormd.

Deel 1 en deel 7, Selig sind, die da Leid tragen en Selig sind die Toten zijn, naast de overeenkomst in de tekst, ook qua stemming verwant. Door gebruikmaking van verwante motieven en thema’s worden begin en eind met elkaar verbonden. Deel 1 begint en eindigt met de belofte we zullen getroost worden. Elk deel, dit gehele requiem door, dient het hogere doel: soelaas bieden aan ons sterfelijken. In de laatste twee woorden van het requiem, Selig, selig, wordt deze belofte ingelost.

Deel 2 en deel 6 stellen beide het aardse vergankelijke, de mens is als gras dat verdort / wij zijn niet blijvend, tegenover het eeuwige, de komst van de Heer / een onvergankelijk lichaam. In deel 2 is echter de komst van de heer slechts een voorbijgaand visioen en keert het sterfelijke vlees terug, terwijl in deel 6 de triomf blijft wanneer eenmaal de overwinning op de dood is aangekondigd. Beide delen sluiten overigens af met een – enigszins op zichzelf staande – grootse, vreugdevolle, jubelende fuga.

Deel 3 en deel 5 van het requiem spreken, beide in de ik-vorm, over de korte duur van het mensenleven. In deel 3 klinkt dit als een klagend ach en wee, onzeker vragend om vertroosting: Ich hoffe auf dich… Herr, wes soll ich mich trösten? In deel 5 wordt daarentegen de begeerte troost en veiligheid gevonden en gegeven: ich will euch trösten… und habe großen Tröst funden. Hierin ligt de ommekeer van vragen naar geven, van zoeken naar vinden, wat de totaalvorm van dit requiem zo mooi symmetrisch maakt. Anticiperend op deze wending sluit deel 3 af met een derde grote fuga waarin alvast duidelijk wordt gesteld dat de rechtvaardigen niets te vrezen hebben.

Het keerpunt in het werk, deel 4 – het lied van Gods nabijheid (Psalm 84) – is stil, omringd door menselijk leed als weergegeven in de er omheen liggende delen van het requiem.

Bewerkt door Louise Hesp