Die Schöpfung en Die Jahreszeiten zijn nog steeds Haydns meest bekende en geliefde oratoria. Na de voltooiing van Die Schöpfung werd Haydn opnieuw benaderd door tekstschrijver Baron van Swieten (een in Nederland geboren Weense diplomaat) met het voorstel een oratorium te componeren met als thema de wisseling der seizoenen. Als basis diende het epos van de Engelse dichter James Thomson. In eerste instantie reageerde de toen 66-jarige Haydn niet al te enthousiast op dit plan. Het thema sprak hem niet aan, de tekst vond hij te oppervlakkig en Van Swieten had te uitgesproken ideeën over de muzikale inhoud. Uiteindelijk raakte Haydn toch in de ban van ‘de seizoenen’ en zette zich aan het werk. Dat kostte hem veel inspanning; geplaagd als hij werd door ouderdomsverschijnselen. Van deze zwarigheden is in de partituur echter niets te merken; tot op de huidige dag wordt de frisheid van Die Jahreszeiten geroemd. In het werk treden naast landlieden en jagers (koor) op : Simon, pachter (bas), Hanna, zijn dochter (sopraan) en Lukas, een jonge boer (tenor). In het werk, het sterkst in de laatste twee nummers, wordt ook gezinspeeld op de parallel die zo dikwijls getrokken wordt tussen de seizoenen van de natuur en de levensfasen van de mens. De prille lente van de kinderjaren en het opschietend groen, de zomer van de jeugd, de volwassenheid, de onstuimige en dan weer vredige natuur, de herfstkleuren van de oudere leeftijd en de nieuwe wijn, en de kille winter op de drempel van de dood. De winter ook van sneeuw en ijs en de verhalen bij het knusse haardvuur. Maar juist zoals in de winter de reeds zichtbare knoppen aan struiken en bomen de beloften van een nieuwe lente zijn, wordt in het slotkoor de ‘Grote Morgen’ in het vooruitzicht gesteld.
De lente
Inleiding en openingskoor beschrijven het verjagen van de grimmige winter door zoele winden uit het zuiden. De landman bewerkt het veld en is vrolijk. De aarde opent zich voor de warmte van de zon en is gereed het zaad te ontvangen. De regen doet de natuur uit de aarde opbloeien en de jeugd is blij dat de lente er weer is. Uitbundig wordt de Schepper van dit alles dank gebracht.
De zomer
De ochtendschemering wordt door de inleiding muzikaal verbeeld. Gekraai van de haan en de hoorn van de herders klinken. De zonsopgang eindigt met een vreugdekoor. Dan volgt de drukkende middaghitte; in het bos blijft het echter koel. Donkere wolken kondigen een onweer aan dat later in alle hevigheid losbarst. In de stilte die daarop volgt vormen het verfriste land en de vredige avondstemming de afsluiting van dit deel.
De herfst
Jager, boer en wijnbouwer dragen gaven van vruchtbaarheid aan. Na een liefdesbetuiging tussen Lukas en Hanne volgt een jachtpartij waarvan de tekst in de huidige tijd gemengde gevoelens zal oproepen, maar de beleving van de muziek het belangrijkste moet zijn. Een loflied op de wijn klinkt tijdens een vrolijk feest. Dit seizoen eindigt op uitbundige wijze.
De winter
In de inleiding op het laatste deel horen we de invallende winter. Een eenzame wandelaar dreigt de weg te verliezen in de doodse eenzaamheid. Lichtpunten in deze kille wereld zijn de avonden waarin dorpelingen samen zijn en elkaar verhalen vertellen. Simon spreekt over de vergankelijkheid van het leven; ieder zingt daarna over de Grote Morgen waar de eeuwige Lente het loon der rechtvaardigen is.
tekst: Louise Hes